33
x
gevoerd. Deze sensor meet het door het objectief heen op de film vallende
licht. Bij het bereiken van de vereiste hoeveelheid licht, zendt de elektronica
in de camera een signaal aan de adapter ( accessoire ), en de uitstraling van
het flitslicht wordt onmiddellijk onderbroken.
Het voordeel van deze werkmethode ligt hierin, dat alle factoren die de
belichting kunnen beïnvloeden ( opnamefilters, veranderingen van diafragma
en brandpuntsafstand bij zoomobjectieven, uittrekverlengingen bij dichtbi-
jopnamen enz. ) automatisch meeberekend worden.
De TTL-flitsfunctie kan alleen met camera’s worden uitgevoerd, die met
deze functie uitgerust zijn. Het is niet voldoende alleen de flitser in de
stand „TTL“ te zetten. Voor het testen van de TTL-functies moet zich film
in de camera bevinden.
Bij sterke contrastverschillen, bijv. een donker onderwerp in de sne-
euw, kan een correctie op de belichting vereist zijn. ( hoofdstuk 11,
bladzijde 37).
Instelmethode voor de TTL - flitsfunctie
• Camera volgens de opgaven in zijn gebruiksaanwijzing instellen..
• Flitser van de overeenkomstige SCA-adapter voorzien en op de camera
monteren.
• Instelknop voor de filmgevoeligheid draaien. Het witte instelmerkje moet
tegenover de ISO aanduiding van de filmgevoeligheid staan, zodat de
afstandsbereiken kunnen worden afgelezen. De filmgevoeligheid moet in
de camera als ook, in sommige gevallen, in de SCA-adapter ingesteld
worden.
• Flitser met de hoofdschakelaar aanzetten.
• Keuzeschijf op TTL draaien.
De afstandsbereiken kunnen rechtstreeks van de diafragmarekenschijf wor-
den afgelezen of in tabel 3 op bladzijde 77 worden opgezocht.
Voor testen van de flitsreikwijdte is alleen ontspannen met de camera
en niet met de handontspanknop van de flitser mogelijk (indien moge-
lijk de camera hierbij op meervoudige belichting zetten).
☞
☞
☞
4. Flitsen met automatiek
In de functie van flitsen met automatiek meet de fotosensor het door het
onderwerp gereflecteerde licht. De flitser onderbreekt de uitstraling van het
licht na het bereiken van de vereiste hoeveelheid licht. Daardoor hoeft bij
een afstandsverandering geen nieuwe diafragmaberekening en -instelling te
worden uitgevoerd, zolang het onderwerp zich maar binnen het aangege-
ven automatiek-flitsbereik bevindt.
De fotosensor van de flitser moet op het onderwerp gericht zijn, waarheen
de hoofdreflector van de flitser ook gericht staat. De fotosensor heeft een
meethoek van 25°. De sensor meet alleen gedurende de eigen lichtafgifte
van de flitser. Bij flitsen met automatiek beschikt de gebruiker over zes auto-
matiekdiafragma’s.
Instelmethode voor het flitsen met automatiek:
Instelvoorbeeld:
Verlichtingsafstand: 5 m
Filmgevoeligheid: ISO 100/21°
• Camera volgens de opgaven van zijn gebruiksaanwijzing instellen.
• Instelknop voor de filmgevoeligheid draaien. Het witte instelmerkje moet
tegenover de ISO aanduiding van de filmgevoeligheid staan, zodat de
afstandsbereiken kunnen worden afgelezen.
De flitsafstand van 5 m veroorlooft, bij het in acht nemen van de max. flit-
safstand, de automatiekdiafragma’s 8 - 5,6 - 4 - 2,8.
• Flitser met hoofdschakelaar inschakelen.
• Kiesschijf op een van de in groen uitgevoerde automatiekdiafragma’s
instellen. De instel-streep verbindt daarbij het ingestelde diafragmagetal
met de bijbehorende max. flitsafstand op de afstandsschaal. De min. flit-
safstand bedraagt ongeveer 10% van de max. flitsafstand.
• Diafragma op de flitser en de camera op hetzelfde getal instellen.
Met het oog op de kleinst mogelijke scherptediepte (bij portretopnamen
gewenst) bevelen wij aan om diafragma 2,8 te nemen. Bij groepsfoto’s
waar veel personen achterelkaar staan, bevelen wij diafragma 8 aan.
703 47 0149-A3 45CL-4 14.03.2006 10:08 Uhr Seite 33
Comments to this Manuals